De gastheer klopt kort op de deur, opent hem, loopt naar binnen en kondigt aan dat er bezoek is. Ineens twijfel ik: misschien heeft-ie er helemaal geen zin in, of misschien heeft hij geen idee meer van wie ik ben. Ik loop naar hem toe, we groeten elkaar, hij kijkt me even diep in de ogen en zegt dan: ‘Esther.’
Mijn hart maakt een sprongetje. Hij zoekt naar woorden en zegt dan: ‘Hoff, was het toch?’ Zijn luisterend vermogen en geheugen werken als een tierelier. Hij weet zelfs mijn adres te reproduceren.
Ik trek een stoel bij zijn bed, hij vraagt de jonge Wouter of hij zijn post wil halen en dirigeert hem naar een la met daarin de sleutel van de brievenbus. Als de jongen terugkomt met de post en een kop thee voor mij, wordt hem vriendelijk verzocht de blindering voor de ramen omhoog te doen. Met zijn wil is ook niets mis.
We spoelen even een ruime anderhalve maand, misschien wel twee, terug. Ik liep naar de stad en meestal neem ik de route die langs een verzorgingshuis aan het water leidt. Achter een van de ramen ligt een oude man. Ik merkte hem een jaar of twee geleden op, liggend onder de deken, soms met een koptelefoon op zijn hoofd, soms slapend, maar altijd als hij wakker is en naar buiten kijkt, zwaaien en lachen we naar elkaar. Een enkele keer een handkus. Al ontelbare keren was ik op het idee gekomen om eens iets voor hem te doen, een bloemetje, een kaartje, maar nooit ondernam ik actie.
Tot afgelopen december dus. Na weer een hartelijke zwaai nam ik me voor iets voor hem mee te nemen uit de stad. Maar wat dan? Mag hij alles eten, mag hij alles drinken, wat vindt hij leuk? Bij alles wat ik kon verzinnen, dacht ik dat hij het vast heel stom zou vinden. Het werd een kerstig kussentje, als grapje. Op de terugweg belde ik aan bij de algemene voordeur. ‘Hallo?’ klonk een stem. Tja, leg dan maar eens uit wat je komt doen.
Ik ratelde wat over een meneer naar wie ik altijd zwaaide en hij altijd naar mij maar dat we elkaar niet kenden en dat ik iets voor hem bij me had. Ik werd binnengelaten en toen ik het verhaal wéér uit de doeken gedaan had, zei ze: ‘Ik weet wel wie u bedoelt. Loop maar mee, dan kunt u het zelf geven.’
En zo ontmoette ik Gerard (niet zijn echte naam). Een beetje gegeneerd stond ik aan zijn bed, maar hij wist precies wie ik was. Hij las het kaartje dat ik geschreven had aan ‘die aardige meneer die altijd terugzwaait’ en dat ik had ondertekend met mijn naam en dan ‘die kleine vrouw met die donkere krullen’. Met vochtige ogen, van ontroering zei hij zelf, schaterde hij het uit. Nog steeds gegeneerd gaf ik hem dat kussentje, maar hij vond het enig. Perplex was-ie: ‘Wat maakt nou dat je hier binnenstapt?’ Tja, ik wist het ook niet anders uit te leggen dat ik dat gewoon graag wilde. We spraken over wie we eigenlijk zijn. Hij vertelde waar hij had gewoond, over zijn vrouw en hij noemde dat hij zoons had.
Na een minuut of twintig, dertig werd hij moe. Hij verontschuldigde zich, zei dat hij echt heel erg geroerd was door dit onverwachte bezoek, maar hij had ’s ochtends ook al mensen over de vloer gehad. ‘Zal ik anders binnenkort een kop koffie komen drinken?’ hoorde ik mezelf zeggen. Een vrij ongewoon voorstel misschien, maar het voelde heel natuurlijk. ‘Wil je dat?’ vroeg hij verbaasd. ‘Ja, dat wil ik. Maar ja, jij moet er ook zin in hebben.’ Nou, dat had-ie wel.
Het duurde eventjes, kerst en zo, werk, steeds volle ochtenden en hij wilde liefst ’s ochtends afspreken. Maar nu ben ik toch eindelijk gegaan.
En hij weet dus nog wie ik ben. ‘Ja, met mijn hoofd,’ en hij tikt ertegen, ‘is niets mis.’ Ik zie dat het rust op het kerstige kussentje. Hij kijkt me aan, ik zie hem nadenken, en hij vraagt waarom ik toch weer ben gekomen. ‘Ik kan niet geloven dat je dat doet.’ ‘Nou, eh, dat hadden we toch een soort van afgesproken en ik heb nu tijd én zin.’ Hij moet het even tot zich laten doordringen, althans zo lijkt het.
Hij trekt het kussentje achter zijn hoofd vandaan: ‘Kijk!’ Mijn wangen worden warm. ‘Ach, dat was gewoon een grapje, ik wilde graag iets voor je meenemen, maar had geen enkel idee.’ Hij wuift mijn woorden weg. ‘Je gebaar betekent alles.’
In de anderhalf uur die volgt, kom ik erachter waarom we elkaar graag mogen. Lachen vindt hij het allerbelangrijkst in het leven. En met wat hij vertelt over zijn jeugd, zijn kinderen, zijn leven en hoe hij in het verzorgingshuis terecht is gekomen, snap ik dat, denk ik, heel goed. Hij is open in zijn antwoorden op mijn vrij persoonlijke vragen, dus ik houd ook niks achter. Hij praat over zijn verdriet, vraagt me naar het mijne, we vinden zelfs herkenning, maar op een totaal relaxte manier. Wat de boventoon voert, is het schaterlachen van plezier. De gekke bek die hij trekt als hij vertelt over zijn tijd in de voorname Cobetstraat: ‘Allemaal van die gearriveerde mensen. Zo verschrikkelijk burgerlijk, bah!’ Ik ben even bang dat hij zijn gezicht niet meer in de normale vorm krijgt, zo vervormt het. Gieren doen we.
88 is hij. En hij zegt zelf dat hij het de mensen in het huis best weleens lastig kan maken: ‘Want ik heb veel praatjes.’ Met een lach op zijn gezicht scheldt hij een voorbijgangster uit: ‘Wat een vreselijk mens!’ Maar waarom groet je haar dan, vraag ik. ‘Ik wil niemand kwetsen.’ Ook dat herken ik.
O, ik zou hier alles willen opschrijven, zodat ik het nooit vergeet, maar dat gaat te ver.
Na een poos is-ie echt moe. ‘Zal ik gauw weer eens langswippen?’ Ja, zegt hij, maar hij spreekt ook een komma uit en een MAAR met hoofdletters. Hij wil eerst nog even duidelijk maken dat hij daar absoluut niet ligt te verkommeren en genoeg aandacht krijgt. Dat geloof ik meteen. ‘Maar ik wil ook niet komen omdat ik denk dat je zielig bent of aanspraak nodig hebt. Ik wil gewoon met je kletsen, ik doe het eigenlijk voor mezelf,’ zeg ik schouderophalend. ‘En volgens mij beleven we hier allebei plezier aan.’
Ik trek mijn jas aan en leg mijn handen op de zijne. ‘Ga je zo dadelijk ook weer zwaaien als je voorbijloopt?’ ‘Wil je dat, of liever niet? Want dan zwaai ik toch gewoon niet?’ ‘Nee, dat wil ik wel. Ik mag jou wel, jij bent wél aardig.’ ‘Je bent zelf aardig.’
‘Schuif je nog wel even die stoel terug? Ja, zo. Nee, iets meer tegen de kast aan. Ja, zo is het prima.’
Voor de volgende keer weet ik trouwens wat ik mee kan nemen: koekjes met chocola ertussen en macadamia’s.