Als ik op de woongroep aankom, zit ze in een stoel naast de radio te dutten. NPO4 staat aan.
De koffie staat onaangeroerd voor haar op tafel. Ik laat haar nog even. Ik zet wat verzorgingsspulletjes die ik heb gekocht in haar badkamer, maak een praatje met de verzorgende in de keuken en pak de post uit het postlaatje met nummer 7 erop. Er zit een brief in voor een andere bewoner.
Een halfuurtje voor we weg moeten, net als ik haar wakker wil maken, opent ze haar ogen. Haar hoofd beweegt licht omhoog. Toch is het net of ze nog slaapt; ietwat suffig staart ze voor zich uit. Ik ga naast haar zitten zonder mezelf aan te kondigen, geef haar even de tijd. Langzaam draait ze haar gezicht naar me toe.
‘Hai,’ glimlach ik. Ze kijkt naar me, het duurt een paar tellen voor ze in de gaten heeft wie er naast haar zit.
‘Huh?’ brengt ze uit. ‘Wat doe jij hier?’
‘Was je vergeten dat ik zou komen?’
‘Ik wist het niet. Hoe laat was je hier?’ Ik kijk naar de klok aan de muur.
‘Een uurtje of twee geleden. Maar ik had eerst een MDO en je zat zo lekker te slapen en ik weet dat je moe bent.’
Even zitten we in stilte.
‘We gaan zo samen naar de tandarts,’ zeg ik. ‘Voor een controle.’
‘O?’
Ze is het kwijt. Ik zie een beetje verwarring in haar ogen, ze denkt erover na, maar ze zegt niets. Soms duurt het ook een tijdje voor haar gedachtes rond zijn. We babbelen wat, nietszeggend eigenlijk en dan vraag ik naar de bekende weg; of ze nog even naar het toilet wil voor we gaan.
‘Ja, altijd.’
Ik help haar overeind uit de stoel, hijs haar tot bijna op de billen afgezakte broek op en probeer de rits en knoop dicht te doen. Haar jeans worden te klein rond de taille. En eigenlijk moet ze gewoon broeken met elastiek aan; die zitten haar fijner en dan zakken ze ook niet af als ze de knoop of rits niet dicht krijgt.
Op weg naar buiten ben ik haar bijna kwijt. Ze loopt zo het restaurant in, in plaats van naast me te blijven.
Bij de ingang van het verzorgingshuis staan rolstoelen die je zo mee kunt nemen voor een wandeling. Ik pak er een. ‘Mam, wil je zitten, of wil je een stukje lopen? Het is niet zo ver.’ Meestal protesteert ze überhaupt al als ik zo’n ding pak, wil ze niet dat ik ‘m meeneem. Maar tot mijn verbazing zegt ze dat ze moe is en wil zitten. Buiten praten we wat over het weer, over hoe grauw het eruitziet, maar dat het niet koud is. Ik vraag haar of ze toch niet mijn jasje aan wil – ze draagt alleen een T-shirt en ze is best kouwelijk – maar dat is niet nodig. Hooggehakt duw ik de rolstoel naar de speciale tandartsbus die bij een andere locatie van de zorggroep staat en ik bedenk me dat ik een volgende keer gympen in mijn tas moet doen als ik van mijn werk kom. Of misschien kan ik een paar standaard in de auto laten liggen.
Na maar vijf minuutjes lopen parkeer ik de rolstoel bij de witte bus met paars logo tegen de stoeprand. Het ding heeft geen rem; met mijn lijf hou ik ‘m tegen terwijl ik mijn moeder overeind help. Net als ze rechtop staat, komt er een jonge vrouw naar buiten. Ze staat bovenaan de trap: ‘Ga maar met de rolstoellift naar boven, hoor, dat is veel makkelijker.’
Ik kijk naar m’n moeder: ‘Wil je de trap op, of toch zittend met die lift?’ Ze kiest voor het laatste. De vrouw komt naar beneden en het eerste wat ze zegt, is dat de rolstoel niet op de rem staat. ‘Hij heeft geen rem,’ antwoord ik, maar tegelijkertijd zie ik haar aan een hendeltje bij het wiel trekken. Natuurlijk heeft de rolstoel een rem. (Een half jaar al, loop ik met die dingen!)
Ik draai de stoel met m’n moeder de lift op, zo’n open platform, en achter mij sluit de vrouw het hekje. Ik lach nog dat ik er niet af zal springen, maar het zijn veiligheidsregels, zegt ze. Ik mag zelf op de knop drukken om naar boven te gaan. Het platform tilt ons een meter of wat de lucht in, boven rolt het luik open en rijden we de koude bus in. De airco doet het in elk geval.
Ik parkeer de stoel in de gang, zet ‘m op de rem (!), en help m’n moeder eruit. Daarna laat ik me erin zakken – het zit namelijk best comfortabel, zo’n rolstoel.
De jonge vrouw blijkt de tandarts, en ze helpt mijn moeder de behandelstoel in: ‘Nog een klein stukje naar achter. Nog een beetje. Nog een beetje. Nog een klein stukje. Leun maar naar achter met uw hoofd, anders gaat uw nek zo’n pijn doen.’ Dan zie ik de mij welbekende wantrouwende en ook paniekerige blik in haar ogen. Ze probeert wat te zeggen, maar komt moeilijk uit haar woorden. Ik versta ‘dokter Sparrenburg’ en weet: dat was haar tandarts.
‘Je wilt weten waarom we niet bij meneer Sparrenburg zijn?’ vraag ik. Ze knikt. De tandarts, die bij haar hoofd heeft plaatsgenomen, staat nu op en gaat voor haar staan.
‘O sorry mevrouw, wat slordig van me, ik heb me nog helemaal niet voorgesteld,’ verontschuldigt ze zich. Ze geeft mijn moeder een hand. ‘Ik ben Karin.’ Ze legt uit dat zij en een team van tandartsen en mondhygiënisten de tandheelkundige zorg van de bewoners van het verzorgingshuis voor hun rekening nemen – wat ik natuurlijk allang met m’n moeder heb besproken. ‘En het is helemaal gratis,’ legt ze uit. Dat hoort mijn moeder graag en ik zie dat ze rustig wordt.
‘Maar, wat doe ik dan nu hier?’ vraagt ze met een zachte stem. Dat begrijp ik wel, want vanmorgen was de mondhygiëniste nog bij haar op de woongroep. Tandarts Karin vertelt met alle geduld van de wereld wat ze allemaal gaat doen en legt tijdens de controle ook nog eens elke handeling van tevoren uit. Ze neemt alle tijd.
Tanden poetsen is een van de vele dingen die door parkinson heel lastig zijn geworden voor mijn moeder. Maar tot ons beider verbazing, en tot haar grote blijdschap, krijgt ze toch een compliment over haar gebitsverzorging. Wel moet er een röntgenfoto worden gemaakt ter controle van een kies. Ik word met stoel en al buitengesloten en hoor tandarts Karin aan de andere kant van de deur zeggen dat ik straks weer de behandelruimte in mag.
De foto verklapt een aangetaste zenuw en tandarts Karin windt er geen doekjes om: ‘Het is zonde, want u gebruikt die kies met eten, maar hij moet er toch preventief uit. Niet nu meteen hoor, maar we gaan wel een afspraak maken voor deze zomer.‘ Als ze vertelt dat mijn moeder de gouden kroon die erop zit mee naar huis krijgt, moeten we allebei lachen.
‘Dat ding kreeg ik toen ik in verwachting was van mijn dochter,’ weet ze nog. ‘Reken maar uit.’ Tandarts Karin maakt echter geen grappen en ze vertelt dat we de kroon, hoewel versleten, toch echt kunnen inwisselen voor geld.
Na de verbazing en de lol komt dan toch de schok. Want een kies er definitief uit, da’s niet niks. Ze wordt er zelfs een klein beetje emotioneel van. Maar tandarts Karin, die ondanks haar jonge leeftijd toch erg vriendelijk en rustig zonder aanmatigend te zijn met haar spreekt, weet haar gerust te stellen. Ik kijk naar mijn moeder die een soort afsluitende zucht slaakt waarna er een nonchalante uitdrukking op haar gezicht verschijnt. Ze zit nog steeds in de behandelstoel, met haar benen omhoog als in een luie stoel. Ze strekt haar armen, haalt haar schouders op, laat ze weer zakken en legt haar handen, met haar armen nog steeds gestrekt, kruislings op elkaar tussen de benen. Het is een beweging die een volwassen vrouw niet maakt, iets wat ik vroeger deed, iets wat jonge meiden doen. Het is een kant van mijn moeder die de laatste tijd steeds meer tot uiting komt, hoewel vaak haast onmerkbaar en onherkenbaar voor velen. Daar gaat het uiteindelijk heen.
Ik sta op uit de rolstoel om plaats te maken. Samen gaan we via de rolstoellift weer naar beneden waar we afscheid nemen van tandarts Karin. Met een dreigende lucht boven ons wandel ik langs het grasveld en de enorme huizen aan de Rotterdamseweg. Onderweg vertel ik wat verhalen over haar kleinzoon waar ze nauwelijks op reageert. Ze is moe. Eenmaal terug in het verzorgingshuis wil ze eigenlijk een borrel drinken, maar het restaurant is net dicht en als ik op de klok kijk, zie ik: ‘Jullie gaan zo toch aan tafel.’ We zijn meer dan een uur weggeweest.
‘Eet je mee?’
‘Nou, ik moet nog ruim een uur in de auto en anders sta ik straks voor een dichte deur bij de kinderopvang. Een andere keer weer.‘ De teleurstelling is af te lezen aan de manier waarop ze haar mondhoeken trekt, maar dat duurt gelukkig maar kort.
‘Oké, dan gaan we naar huis.’ Ze zet koers richting de automatische schuifdeuren van de uitgang.
‘Mam?‘ Zachtjes trek ik haar mee de gang in, de andere kant op, op weg naar de woongroep. ‘Kom, we gaan hierheen,‘ zeg ik zacht. ‘Ik denk dat het eten zo wordt geserveerd.‘